Bekendmaking
Verordening Jeugdhulp Zoeterwoude 2022
De raad van de gemeente Zoeterwoude;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 december 2021;
gelet op de artikelen 2.2, 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, lid 3, artikel 12.4 lid 2 van de Jeugdwet;
overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; overwegende dat; het ‘Beleidsplan Jeugdhulp Gemeente Zoeterwoude, Hart voor de Jeugd’ is vastgesteld op 27 februari 2014; deze visie nader is geactualiseerd en geconcretiseerd in het visiedocument ‘Samen Sterk voor de Toekomst van Jeugd(hulp)’ dat is vastgesteld op 10 oktober 2019;
besluit vast te stellen de Verordening Jeugdhulp Zoeterwoude 2022.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
- a.
- b.
- c.
- d.
-
e.
Centrale Intake: fungeert als toegangspoort tot de voorziening behandeling met verblijf (inclusief ambulante alternatieven ter vervanging van verblijf), met het doel de jeugdige zo snel mogelijk passende hulp te kunnen bieden en waarbij als uitgangspunt geldt dat opname in een verblijfssetting zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- f.
- g.
-
h.
gezinsplan: een hulpverleningsplan zoals genoemd in artikel 1 van de Verordening Jeugdhulp (of familiegroepsplan, zoals omschreven in de Jeugdwet). Er wordt gewerkt volgens de richtlijn 1Gezin 1Plan 1Regisseur of, bij jongeren die richting meerderjarigheid gaan en ook na hun 18e nog behoefte aan ondersteuning hebben, het perspectiefplan;
- i.
- j.
- k.
-
l.
Jeugdteam Leidse Regio: (hierna Jeugdteam): een multidisciplinair team van ambulant jeugdhulpverleners. Dit team functioneert als de gemeentelijke toegang tot jeugdhulp en heeft de bevoegdheid om namens het college een individuele maatwerkvoorziening en overige voorzieningen in de vorm van zorg in natura en in de vorm van het persoonsgebonden budget in het kader van de Jeugdwet in te zetten; het Jeugdteam kan ook vrij toegankelijke jeugdhulp bieden;
- m.
-
n.
normaliseren: de verantwoordelijkheid van de ouders voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen is geregeld in de artikelen 82 en 247, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek. Het moet voor ouders en professionals vanzelfsprekend zijn dat ouders zelf de regie nemen en houden over de opvoeding van hun kinderen (tenzij dit een onverantwoord risico voor het kind oplevert). De criteria worden in samenhang beoordeeld, waarbij het uitgangspunt is dat, wanneer de jeugdige en zijn ouders, eventueel met behulp van het sociale netwerk, zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, er geen individuele voorziening wordt verstrekt, ook niet wanneer de hulp de gebruikelijke hulp overstijgt;
- o.
- p.
- q.
- r.
- s.
- t.
- u.
-
v.
Wet langdurige zorg (Wlz) is er voor jeugdigen en volwassenen die blijvend permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig hebben. Het gaat vooral jeugdigen met een ernstige verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking. Om zorg vanuit de Wlz te krijgen, is een Wlz-indicatie nodig.
- w.
Hoofdstuk 2. Vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen en individuele jeugdhulpvoorzieningen
Artikel 4 Individuele jeugdhulpvoorzieningen
- 1.
-
Jeugdhulp op school is voorliggend aan de voorzieningen ambulante jeugdhulp, dagbehandeling en dagbesteding.
- 2.
-
3.
Een individuele jeugdhulpvoorziening kan alleen worden verstrekt indien:
-
a.
redelijkerwijs geen aanspraak kan worden gedaan op de ‘eigen kracht’ van de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s). Bij de beoordeling of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouders, eventueel met steun van het sociaal netwerk, toereikend zijn om zelf de gevraagde jeugdhulp te bieden, wordt rekening gehouden met:
- i.
- ii.
- iii.
- iv.
- v.
- vi.
- vii.
- viii.
- b.
- c.
- d.
-
e.
geen oplossing kan worden gevonden in andere voorliggende voorzieningen, waaronder begeleiding, interventies ter bevordering van pedagogisch klimaat of sociale zelfredzaamheid voor jeugdigen die zich leeftijdsadequaat ontwikkelen en leeftijdsgebonden problemen ervaren. Bijvoorbeeld:
- i.
- ii.
- iii.
- iv.
-
v.
preventieve interventies en begeleiding die behoren tot de taak van de jeugdgezondheidszorg en de activiteiten van het Centrum voor Jeugd en Gezin: bijvoorbeeld omgaan met zindelijkheid, eetproblemen, pestgedrag, (digitale) weerbaarheid, omgaan met echtscheiding, conflicthantering, licht medische handelingen, enz;
- vi.
- vii.
- viii.
-
a.
-
4.
Een individuele jeugdhulpvoorziening wordt niet ingezet in situaties waarin ouders begeleiding vragen bij de opvoeding ten gevolge van maatschappelijke of eigen psychische en/of relationele problemen. Hiervoor wordt afstemming gezocht vanuit het Jeugdteam tot bijvoorbeeld voorzieningen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning.
- 5.
- 6.
Hoofdstuk 3. Behandeling jeugdhulpvraag
In het gesprek over de jeugdhulpvraag tussen de jeugdige, de ouders en het Jeugdteam en mogelijk andere betrokkenen, vindt een beoordeling van de situatie; de triage, plaats en kan worden gesproken over:
- a.
- b.
- c.
- d.
- e.
- f.
- g.
- h.
- i.
Hoofdstuk 4. Behandeling aanvraag individuele jeugdhulpvoorziening
Artikel 11 Indienen aanvraag via Jeugdteam Leidse Regio
- 1.
- 2.
- 3.
-
4.
Als een jeugdige zich bij de jeugdhulpaanbieder meldt met een verwijzing, niet via het Jeugdteam, dan beoordeelt de jeugdhulpaanbieder vervolgens met deze verwijzing inhoudelijk welke diensten de jeugdige precies nodig heeft, met welke frequentie en voor hoe lang (de duur en de omvang). De jeugdhulpaanbieder past bij de genoemde beoordeling en bepaling van de inhoud van de voorziening de werkwijze toe zoals het Jeugdteam deze toepast, en betrekt in haar oordeel de eigen kracht, het sociale netwerk, algemene (voorliggende) voorzieningen en de goedkoopst adequate individuele voorziening. De jeugdhulpaanbieder treedt in overleg met het Jeugdteam als dat nodig is.
Wanneer het oordeel van de jeugdhulpaanbieder is dat de inzet van jeugdhulp, die benodigd is, de grenzen van de verordening of de door het college vastgestelde nadere regels overschrijdt, besluit het college niet over toekenning van de individuele jeugdhulpvoorziening voordat de jeugdhulpaanbieder de overschrijding nader heeft gemotiveerd.
- 5.
Artikel 12 Beschikking individuele jeugdhulpvoorziening
Het college besluit een individuele jeugdhulpvoorziening te verlenen voor zover vaststaat dat de jeugdige:
- a.
- b.
Hoofdstuk 5. Individuele jeugdhulpvoorziening via pgb
Artikel 14c Vaststelling hoogte PGB:
- 1.
-
2.
Voor jeugd wordt het Tarievenoverzicht Zorg in Natura Jeugdhulp regio Holland Rijnland gehanteerd, als basis voor het toe te kennen bedrag aan pgb. De geoffreerde prijs mag dus maximaal het bedrag zijn zoals genoemd in het Tarievenoverzicht Zorg in Natura Jeugdhulp regio Holland Rijnland.
Als een zorgaanbieder voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit nadere regels jeugdhulp Zoeterwoude 2022, bedraagt het pgb 100% van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura. De zorgaanbieder wordt dan aangeduid als ‘professionele zorgaanbieder’.
-
4.
Het pgb dat wordt ingezet voor diensten door ‘niet-professionele zorgaanbieder’ (bijvoorbeeld door iemand uit het sociale netwerk van de cliënt) bedraagt voor individuele ondersteuning en persoonlijke verzorging het vaste bedrag van € 20,- per uur, voor groepsgerichte ondersteuning het vaste bedrag van € 30,- per dagdeel en voor kortdurend verblijf het vaste bedrag van € 30,- per etmaal. De tarieven worden niet geïndexeerd.
Hoofdstuk 6. Overige wijzen van toegang tot jeugdhulp
Artikel 15 Verwijzing naar jeugdhulp door huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing van de jeugdige en/of de ouders, door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.
Hoofdstuk 7. Overige bepalingen
Artikel 18 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
-
1.
Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doen een jeugdige en/of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele jeugdhulpvoorziening.
- 2.
-
3.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele jeugdhulpvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
- 4.
Artikel 19 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s
Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.
Teneinde uitvoering te geven aan de toezichthoudende taak als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Jeugdwet verwerkt het college persoonsgegevens, waaronder mogelijk bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Artikel 20 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:
- a.
- b.
Artikel 22 Inspraak en medezeggenschap
- 1.
-
2.
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
- 3.
- 4.
Het college behandelt klachten van jeugdigen en/of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling door of namens het college van jeugdhulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de vastgestelde regeling van klachtenbehandeling.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
-
1.
Voor jeugdigen en/of hun ouders die op het moment van inwerkingtreding van deze Verordening Jeugdhulp Zoeterwoude 2022 al een indicatiebesluit in de zin de Jeugdwet hebben, blijft dit besluit gelden gedurende de looptijd van deze indicatie, doch ten hoogste tot een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 16 december 2021,
de griffier,
G.J. Buijs
de voorzitter,
F.Q.A. van Trigt
Toelichting op de verordening Jeugdhulp Zoeterwoude 2022
De verordening Jeugdhulp Zoeterwoude 2022 is gebaseerd op de Jeugdwet. De volledige naam van de Jeugdwet is: “Wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen”.
De Jeugdwet draagt bijna alle taken over de jeugdhulp rechtstreeks over aan het college. Voor een aantal taken schrijft de Jeugdwet regeling bij raadsverordening voor. Het gaat daarbij om de volgende onderwerpen die beschreven staan in artikel 2.9, 2.12, 8.1.1 lid 3 en 12.4 lid 2 van de Jeugdwet:
“De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:
- a.
- b.
- c.
- d.
“Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering artikel 2.11 wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.”
“Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het [zijn] sociale netwerk.”
In de Verordening Jeugdhulp staat de uitvoering van de gemeentelijke jeugdhulpplicht centraal. De Jeugdwet geeft aan dat de gemeente zorg draagt voor de toegang tot en toeleiding naar jeugdhulpvoorzieningen. Ook moet de gemeente zorg dragen voor een adequaat aanbod van jeugdhulpvoorzieningen. De verordening beschrijft derhalve via welke stappen en aan de hand van de vastgestelde beleidskaders de hulpvrager via het Jeugdteam naar vrij toegankelijke en individuele jeugdhulpvoorzieningen kan worden toegeleid.
Wijze van tot stand komen concept verordening
De doorontwikkeling van de Jeugdhulp op het niveau van Holland Rijnland en de Leidse regio gaf aanleiding voor de aanpassing van de verordening jeugdhulp 2015.
In 2020 is vanuit de regio Holland Rijnland een werkgroep opgesteld om de nieuwe regionale inkoop van specialistische jeugdhulp te borgen in de verordening en de nadere regels.
De Jeugdwet en het in januari 2020 vastgestelde Programmaplan Jeugdhulpaanbod vanaf 2021 Leidse regio en Bollenstreek geven de kaders voor deze verordening. De Jeugdwet legt de verantwoordelijkheid voor beleidsvorming voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie, vroeg-signalering tot en met gespecialiseerde zorg en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering bij de gemeente. In hun Programmaplannen hebben de Leidse Regio en Duin-Bollenstreek beschreven welke doelen de gemeenten de komende jaren voor ogen hebben om hun wettelijke taak uit te voeren en er zorg voor te dragen dat passende jeugdhulp wordt ingezet wanneer dat nodig is. Hieraan liggen een aantal uitgangspunten ten grondslag:
Het staat voorop dat jeugdigen en gezinnen de juiste zorg en hulp krijgen. Daarbij geldt dat de hulp die wordt geboden zoveel mogelijk direct passend is (first time right). Dit brengt een integrale aanpak met zich mee en houdt in dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat naar verschillende instanties wordt doorverwezen, voordat de juiste hulp geboden kan worden.
Jeugdhulpverlening is in de eerste plaats gericht op het herstel van het ‘normale’ leven. Het uiteindelijke doel is om, als het kan, zo snel mogelijk (weer) zonder jeugdhulp verder te kunnen. Bij voorkeur wordt hulp daarom zoveel als mogelijk thuis geboden of in een situatie die het meest op thuis lijkt. Opname in een verblijfssetting wordt zoveel mogelijk voorkomen. Waar mogelijk worden ambulante alternatieven ingezet in plaats van verblijf. Daarnaast geldt dat het gebruik van jeugdhulp een uitzondering is. Waar passend wordt samen met de jeugdige en het gezin zo snel mogelijk een alternatief voor specialistische jeugdhulp gezocht dat aansluit bij het ‘normale’ leven. Er wordt actief ingezet op preventie en vroegsignalering om waar mogelijk te voorkomen dat jeugdigen in een (specialistisch) jeugdhulptraject instromen.
Jeugdigen en gezinnen ervaren zelf de regie in het hulpverleningstraject en kunnen zoveel als mogelijk zelfstandig verder na/tijdens de ingezette zorg en hulp. Wanneer een jongere of zijn ouders niet in staat is om regie te voeren, kan de regie (tijdelijk) worden overgenomen. Ouders, opvoeders, verzorgers en/of jeugdigen worden te allen tijde betrokken in het hulpverleningsproces.
Jeugdigen moeten optimale kansen krijgen om zich te ontwikkelen, waardoor zij, nu en later, naar vermogen kunnen deelnemen en bijdragen aan de maatschappij. Dit houdt onder andere in dat alle jeugdigen die onderwijs kunnen volgen, daadwerkelijk onderwijs genieten. Alle mogelijkheden voor het volgen van onderwijs worden benut in samenwerking met samenwerkingsverbanden en scholen, het lokale Jeugdteam en jeugdhulpaanbieders. Hierbij wordt ingezet op het creëren van een volledige keten van onderwijs- en jeugdhulpvoorzieningen.
Eveneens in 2020 is in de Leidse regio de opdracht gegeven om de actualisatie van het PGB beleid, het Toezicht op kwaliteit en rechtmatigheid van de Jeugdhulp en de nieuwe opdracht aan de gemeentelijke toegang tot Jeugdhulp te borgen in de verordening (en nadere regels) jeugdhulp.
Tijdens het traject van aanpassing zijn waar van toepassing samenwerkingspartners (de Jeugdteams en zorgaanbieders), de Adviesraden Sociaal Domein van de betrokken gemeenten en cliëntenraden (Per Saldo) bevraagd. De gemaakte opmerkingen zijn zorgvuldig gewogen en waar nodig en mogelijk verwerkt in de concepten. Vervolgens zijn deze voor inspraak vrijgegeven. Ook de inspraakreacties zijn zorgvuldig gewogen en zijn waar nodig en mogelijk verwerkt.
Verbinding met het beleidsplan Samen Sterk voor de Toekomst van Jeugd(hulp)
In de Jeugdwet artikel 2.2 is bepaald dat de raad periodiek het beleid ten aanzien van jeugdhulp vaststelt.
De gemeenten van de Leidse regio hebben samen met de professionals in de Jeugd- en Gezinsteams, huisartsen, jeugdhulpaanbieders en de Tijdelijke Werkorganisatie Opdrachtgeverschap Jeugdhulp (TWO) sinds 2014 veel werk verzet om de verantwoordelijkheid voor de Jeugdwet op te pakken. We hebben gerealiseerd dat jeugdhulp beschikbaar moet zijn voor alle jeugdigen in de regio die dat nodig hebben. Op basis van het beleidsplan `Regionaal beleidsplan transitie jeugdzorg Holland Rijnland, Hart voor de Jeugd’, hebben we Jeugd- en Gezinsteams ingericht en we hebben de verbinding gezocht tussen jeugdhulp en andere onderdelen van het sociaal domein. Gezien de omvang van de opgaven lag het voor de hand om daarbij de samenwerking te zoeken met de gemeenten in de regio Holland Rijnland.
Nu we een aantal jaren verder zijn zien we in de praktijk verbeterpunten. Zo zijn we nog onvoldoende in staat om de verbinding te realiseren met andere onderdelen van het sociaal domein, met de huisartsen en het onderwijs, is de hulpverlening nog steeds versnipperd en is het normaliseren nog maar minimaal in gang gezet.
Onze regio kenmerkt zich door veelvuldig gebruik van jeugdhulp en door tekorten op het jeugdhulpbudget. Hierdoor blijven we de komende jaren voor een forse opgave staan: we hebben de ambitie om de jeugdhulp inhoudelijk te versterken en aan te scherpen en tegelijkertijd te sturen op de betaalbaarheid van het stelsel.
Om deze verbeterpunten op het gebied van jeugdhulp effectief en efficiënt aan te pakken werken we samen met vier gemeenten in de Leidse regio (Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude). Met het vaststellen van het visiedocument ‘Samen Sterk voor de Toekomst van de Jeugd(hulp)’ door de vier colleges en gemeenteraden in september en oktober 2019, kiest de Leidse regio voor haar eigen koers voor de jeugdhulp. In het koersdocument worden de visie, de resultaten en de invulling van het opdrachtgeverschap van de vier gemeenten met betrekking tot de jeugdhulp beschreven. Op het gebied van veiligheid in de jeugdzorg blijven we inkopen en samenwerken op het niveau van Holland Rijnland. De inhoudelijke visie uit Hart voor de jeugd wordt nog steeds onderschreven door de Leidse regio. Met dit visiedocument wil de regio de visie op jeugdhulp ‘Hart voor de Jeugd’ actualiseren en concretiseren in resultaten.
Toekomstmodel en visie Leidse regio
De Jeugdwet legt de verantwoordelijkheid voor beleidsvorming voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie, vroeg-signalering tot en met gespecialiseerde zorg en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering bij de gemeente. De opdracht aan de gemeente is breed en beslaat het gehele terrein van de zes pijlers die genoemd worden in het Beleidsplan ‘Hart voor de Jeugd’ en verder is geactualiseerd en geconcretiseerd in ‘Samen Sterk voor de Toekomst van de Jeugd(hulp)’.
Visie Leidse regio: ‘Samen Sterk voor de Toekomst van de Jeugd(hulp)’
In de Leidse regio staan de kansen en mogelijkheden van het kind en zijn of haar gezin centraal. We richten ons zoveel mogelijk op normaliseren en als er hulp nodig is bieden we passende hulp dichtbij en vanuit de leefwereld van het kind en het gezin.
De visie bestaat uit drie onderdelen, de maatschappelijke opgaven:
- -
- -
- -
Maatschappelijke opgave: kind en gezin centraal
Jeugdigen en gezinnen ervaren regie in het hulpverleningstraject en kunnen zo veel als mogelijk zelfstandig verder na de ingezette hulp en ondersteuning. Ouders, opvoeders, verzorgers en/of jeugdigen zijn te allen tijde partner in het hulpverlenersproces. Jeugdigen en gezinnen ontvangen hierdoor passende hulp en ondersteuning.
Maatschappelijke opgave: normaliseren
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.
Normaliseren vraagt een vraaggerichte houding van hulpverleners, waarbij uitgegaan wordt van de ‘eigen kracht’ van jongeren en ouders en het besef dat zij verantwoordelijk zijn voor zichzelf en, in het geval van ouders, ook voor hun kinderen. Hierop zijn zij ook aanspreekbaar. Dit betekent voor de lokale gemeentelijke toegang praten met ouders en jeugdigen in plaats van over hen en in de hulpverlening aansluiten op wat mensen en hun sociale netwerk zelf kunnen.
Normaliseren van opvoedvragen betekent, dat de hulpverlening zoveel mogelijk wordt verleend in de omgeving van het kind, thuis in het gezin, op school en in de buurt. Zorg en hulp worden zo ingericht en opgezet dat een ‘normale’ manier van opgroeien en opvoeden wordt gestimuleerd. Dat betekent dat wordt uitgegaan van de mogelijkheden en de behoeften van de individuele jeugdigen en hun ouders en dat zorg en hulp aanvullend is op wat ouders en jeugdigen zelf kunnen. Jeugdhulp is in principe tijdelijk1 en heeft als doel de jeugdige en het gezin te versterken, zodat zij op eigen kracht verder kunnen. Hulp en ondersteuning sluit zoveel mogelijk aan bij het normale leven. Het gebruik van specialistische hulp (behandeling, verblijf) wordt waar mogelijk omgevormd tot lichtere vormen van hulp en ondersteuning (ambulant, tijdig en effectief). Vormen van hulpverlening sluiten zoveel mogelijk aan bij het normale leven.
Normaliseren betekent dat de jeugdige en/of een ouder zelf voorziet in de kosten of voorziening die algemeen gebruikelijk zijn. Normaliseren betekent bijvoorbeeld dat eerst een beroep op zorgverlof gedaan wordt als dat mogelijk is en dat de kosten voor reguliere oppas/kinderopvang door ouders zelf worden opgevangen.
De lokale gemeentelijke toegang speelt een cruciale rol bij normalisering; zij zijn dé samenwerkingspartner voor de specialistische jeugdhulpaanbieders voor het opschalen en afschalen van de inzet van specialistische jeugdhulp. De lokale gemeentelijke toegang weegt af welke vorm van jeugdhulp nodig is; preventie jeugdhulp of bijvoorbeeld toch specialistische jeugdhulp? Bij het afschalen van specialistische jeugdhulp kan de lokale gemeentelijke toegang meedenken en mogelijke oplossingen in het (preventieve) lokale voorveld benutten.
Maatschappelijke opgave: hulp d ichtbij, vroeg signalering en preventie
De werkwijze van de professional sluit aan bij de leefwereld van het kind/gezin. Hulp wordt dichtbij het gezinsleven geboden. De aangeboden ondersteuning is passend en effectief.
Bovenstaande maatschappelijke opgave met betrekking leidt tot de volgende maatschappelijke resultaten:
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
- 9.
- 10.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
Hulp dichtbij, preventie en vroegsignalering
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
De resultaten worden in samenwerking met maatschappelijke partners verder geconcretiseerd en geduid. Onder andere door de resultaten te concretiseren in indicatoren en meetinstrumenten. Vervolgens door op basis van diverse nulmetingen cijfers en percentages te koppelen aan de maatschappelijke resultaten.
Opdrachtgeverschap Leidse regio
Om deze visie en resultaten ook daadwerkelijk te kunnen realiseren willen de gemeenten in de Leidse regio hun opdrachtgeverschap anders invullen. Hiervoor zijn de rollen en verantwoordelijkheden van de gemeenten van onze maatschappelijke partners als volgt omschreven:
We willen de jeugdhulp vormgeven vanuit partnerschap en onderling vertrouwen. Bij jeugdhulp gebaseerd op partnerschap kan iedereen meepraten en -denken.
Sturen op resultaat vereist de juiste informatie op het juiste moment. De gemeenten in de Leidse regio streven naar een gezonde balans tussen tellen én vertellen. Hierom vullen we kwantitatieve gegevens aan met kwalitatieve gegevens, bijvoorbeeld ervaringen van jeugdigen en ouders over de hulp en ondersteuning.
Inhoudelijke opdracht en stabiliteit
De inhoudelijke resultaten en de manier van sturen en verantwoorden worden vastgelegd in meerdere inhoudelijke opdrachten: de Opdracht aan de gemeentelijke Toegang 2021 en het Programmaplan zorgaanbod jeugdhulp Leidse regio. Dit zijn de volgende stappen in het proces van de doorontwikkeling jeugdhulp in de Leidse regio. Hiermee willen we de stap zetten van transitie naar transformatie.
Bij het verlenen van de opdrachten proberen we zo veel mogelijk stabiliteit te creëren voor maatschappelijke partners. Zoals geschetst hebben de gemeenten in de Leidse regio flinke ambities ten aanzien van jeugdhulp. Maatschappelijke partners staan voor de uitdaging om deze ambities in samenwerking met gemeenten te realiseren. Hier is stabiliteit voor nodig. De gemeenten willen een betrouwbare opdrachtgever zijn en de stabiliteit bij aanbieders zo veel mogelijk stimuleren, bijvoorbeeld door een langere contractduur te realiseren.
Gemeenten en jeugdhulpaanbieders zijn gehouden aan de bestaande wet- en regelgeving over de bescherming van persoonsgegevens en over het uitwisselen van gegevens over de jeugdige en/of ouders. O.a. in de Grondwet art.10 en 11, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst en Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Omdat deze wetgeving bestaat, geeft deze verordening geen extra regels. Gemeenten maken in contracten met jeugdhulpaanbieders afspraken met aanbieders dat zij zich houden aan de geldende wet en regelgeving over privacy. Daarnaast is door de gemeenten een regionaal privacyprotocol jeugdhulp opgesteld.
Opbouw van de conceptverordening
De verordening start met de algemene bepalingen. In hoofdstuk 1 worden de begrippen genoemd die niet in de Jeugdwet voorkomen. Daarnaast wordt duidelijk gemaakt dat het Jeugdteam er is en dat dit team enerzijds jeugdhulp verleend en anderzijds toegang kan verlenen tot individuele jeugdhulpvoorzieningen. Hoofdstuk 2 beschrijft vervolgens welke jeugdhulpvoorzieningen er zijn, de vrij toegankelijke en individuele jeugdhulpvoorzieningen. Hoofdstuk 3 beschrijft de behandeling van jeugdhulpvragen in het Jeugdteam. Het Jeugdteam kijkt daarbij ook of een aanvraag voor een individuele voorziening nodig is. Hoofdstuk 4 beschrijft hoe de besluitvorming voor een individuele voorziening verloopt. De regels voor het persoonsgebonden budget staan in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat over andere manieren van toegang tot individuele jeugdhulpvoorzieningen, namelijk via verwijzing van een arts, via het gedwongen kader en in spoedeisende gevallen. Tot slot worden de overige bepalingen behandeld in hoofdstuk 7, dit zijn als het ware de spelregels.
Aanvankelijk waren er een aantal artikelen in de verordening opgenomen waar een keuze in gemaakt kon worden om ze wel of niet op te nemen. Het gaat hier om de artikelen over jeugdhulp bij een kinderbeschermingsmaatregel en reclassering, jeugdhulp in spoedeisende gevallen, de klachtregeling en vertrouwenspersoon. Het zijn artikelen die voor de jeugdige en/of de ouders informatief zijn. Zij worden echter ook in de wet geregeld. Daarnaast wordt ook toegelicht hoe de Verordening wordt toegepast en dat het college nadere regels kan stellen voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de verordening.
In deze verordening worden ‘overige voorzieningen’ weergegeven als vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen. Individuele voorzieningen en overige voorzieningen als genoemd in artikel 2.9, onder a. van de wet zijn centrale begrippen. Omdat de wet hiervoor de ruimte biedt, zijn zij in deze verordening nader gedefinieerd.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die cruciaal zijn voor het begrip van deze verordening en die niet in de Jeugdwet staan. De begrippen uit de Jeugdwet zijn niet in de verordening opgenomen om de verordening niet te lang te maken. Ze staan wel in de bijlage van deze toelichting.
Het beleidsplan ‘Hart voor de Jeugd’ is het regionaal opgestelde beleidsplan binnen de regio Holland Rijnland. In de verordening wordt hier naar verwezen omdat het toekomstmodel hier onderdeel van uit maakt. Omdat het beleidsplan is geactualiseerd in het visiedocument ‘Samen Sterk voor de Toekomst van de Jeugd(hulp)’, is ook de verordening aangepast.
In deze verordening worden drie typen jeugdhulpvoorzieningen onderscheiden:
- -
- -
- -
De definitie van ‘andere voorziening’ betreft de voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder b. van de wet. Het gaat om voorzieningen op grond van andere wetten dan de Jeugdwet. Bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg die door jeugdartsen en verpleegkundigen wordt geboden op scholen en in het Centrum voor Jeugd en Gezin in het kader van de Wet publieke gezondheid.
De ‘jeugdhulpvraag’ is in termen van deze verordening, ongeacht of er feitelijk al eerder contact met het gezin is geweest, het contact van jeugdigen of ouders met het Jeugdteam (in de praktijk is dit degene die namens het college optreedt) op basis waarvan zij toegang tot jeugdhulpvoorzieningen verzoeken.
‘Eigen kracht’ kan verschillende zaken inhouden, zoals:
- -
- -
- -
Nadat de noodzakelijke hulp voor het gezin in kaart is gebracht door het college, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Dit wordt vermeld in het gezinsplan. Van ouders/verzorgers wordt verwacht dat zij ondersteunen bij de activiteiten die de jeugdige niet kan uitvoeren. Hulp en ondersteuning kan worden ingezet wanneer dit de eigen draagkracht overstijgt.
Eigen kracht van ouders is leidend. Wanneer er problemen zijn in het voldoende kunnen ondersteunen en begeleiden van de jeugdigen, wordt onderzocht of het gezin dit tekort op eigen kracht, dat wil zeggen zonder een (jeugdhulp)voorziening, aan kan. Hiervoor wordt een afwegingskader gehanteerd dat gebaseerd is op de zelfredzaamheid van de jeugdige en de draagkracht en draaglast verhouding bij de ouders eventueel met inzet van personen uit het sociaal netwerk. Bij voldoende eigen kracht wordt geen individuele jeugdhulpvoorziening afgegeven; ook niet in de vorm van een pgb.
Inzet van het sociaal netwerk valt in principe onder eigen kracht. Als iemand uit het sociaal netwerk vanuit pgb de ondersteuning gaat bieden, moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie omdat blijkt dat de huidige de inzet van het sociale netwerk ontoereikend is. Er is dus extra inzet nodig. De inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar beter, het belang van het kind staat centraal.
Persoon uit sociaal netwerk kan zorgen voor:
- -
- -
- -
Bij de beoordeling of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouders, eventueel met steun van het sociaal netwerk, toereikend zijn om zelf de gevraagde jeugdhulp te bieden, wordt rekening gehouden met:
- -
- -
- -
- -
- -
- -
- -
- -
Gemeenten volgen de landelijke ontwikkelingen en landelijke wet-en regelgeving bij mogelijkheden voor toepassen van de financiële bijdragen van ouder(s) en/of verzorger(s) bij inzet van de individuele jeugdhulpvoorziening.
Sociaal netwerk: Zorgprofessionals zonder BIG registratie, ZZP-ers en freelancers vallen als zodanig onder professionals en niet onder het sociaal netwerk
Het ‘gezinsplan’ is een hulpverleningsplan als bedoeld in de wet.
De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.
Onder ‘triage’ verstaan we de stappen die gezet worden bij screening, integrale vraagverheldering en diagnostiek. Hierbij wordt de volledige situatie van de jeugdige en het gezin in beeld gebracht. Het gaat hier om het in beeld brengen van de hulpvraag, maar ook om de rol die betrokkenen (kunnen) spelen, factoren die invloed hebben op de ontwikkeling van de jeugdige en het functioneren van de jeugdige thuis, op school of werk en in de vrije tijd. Professionals van de gemeentelijke toegang kijken hierbij naar alle levensgebieden die invloed hebben op het welzijn en de ontwikkeling van het kind.
De Jeugdteams Leidse Regio zijn het middelpunt in het Toekomstmodel van Holland Rijnland. De teams moeten een cruciale rol vervullen bij het verhogen van de kwaliteit van de jeugdhulp en de vermindering van het gebruik van (zware) specialistische voorzieningen. De expertise van diverse soorten ambulante jeugdhulp uit het huidige stelsel wordt in deze teams samengevoegd. Daarmee wordt het hulpaanbod doelmatiger en overzichtelijker: voor ouders, voor andere voorzieningen en voor de aansturing door de gemeenten.
De gemeente bepaalt op welke scholen ‘Jeugdhulp op school’ mag worden ingezet. De school selecteert de jeugdhulpaanbieder die Jeugdhulp op school biedt. Jeugdhulp op school wordt ingezet ter vervanging, ter voorkoming of ter verkorting van ambulante individuele jeugdhulp, dagbehandeling of dagbesteding. De jeugdhulp is aanvullend op de basisondersteuning die de school biedt vanuit de wet Passend Onderwijs en richt zich op het verminderen, stabiliseren, behandelen of omgaan met problemen. De Jeugdhulp op school is individueel en/of in groepsaanbod beschikbaar, afhankelijk van de jeugdhulpvragen van de school. Voor de inzet van deze vorm van jeugdhulp is een toeleiding vereist door de vaste contactpersoon van het Jeugdteam op de school, in afstemming met het zorgteam. De inzet van de Jeugdhulp op school is gekoppeld aan het behalen van de doelen, zoals geformuleerd in het Ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) of begeleidingsplan.
De jeugdhulpaanbieder werkt volgens een gezamenlijk werkproces voor de inzet van jeugdhulp op school dat gemeenten, onderwijs en de jeugdhulpaanbieder uiterlijk 1 september 2022 hebben afgestemd. Wanneer ook hulp in de thuissituatie nodig is stemt jeugdhulpaanbieder dit plan af met het gezinsplan (1G1P). Waar mogelijk biedt jeugdhulpaanbieder de ondersteuning ook thuis. Gemeenten bepalen de omvang van het aanbod vooraf.
De ‘regiefunctie professional’ op het hulpverleningsproces: wanneer er zorgen zijn in een gezin over meerdere leefgebieden is het vaak nodig om een regisseur aan te wijzen. Volgens de werkwijze ‘één gezin, één plan, één regisseur’ kan dit de jeugdige, een familielid, een goede vriend of een professional zijn. Bij complexe casuïstiek wordt de regiefunctie bij voorkeur ingevuld door een professional.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt tot de definities die niet zijn opgenomen in de Jeugdwet, aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Dit zou overbodig zijn en bovendien voor verwarring kunnen zorgen als er bijvoorbeeld door een latere wetswijziging een verschil zou ontstaan tussen de omschrijving in de verordening en de wettelijke omschrijving.
Artikel 2. Jeugdteams Leidse Regio
In het Beleidsplan ‘Hart voor de Jeugd’ en visiedocument ‘Samen Sterk voor de Toekomst van de Jeugd(hulp)’ is vastgesteld dat de gemeente de jeugdhulp regelt via het jeugd- en gezinsteam. Met ingang van 1 juli 2021 dragen deze teams in de Leidse regio de naam Jeugdteams Leidse Regio (Jeugdteams)
Lid 1 bevat de opdracht aan het college om zorg te dragen voor een functionerend Jeugdteam. Dit team is één van de partners in het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het tweede lid beschrijft op hoofdlijnen de taken van het Jeugdteam. In lid 3 staat dat het college de jeugdhulpverleners van het Jeugdteam mandateert om individuele jeugdhulpvoorzieningen te verstrekken. Genoemd wordt dat dit kan wanneer zij daartoe gemandateerd worden door het college. Dit mandaat wordt niet in deze verordening geregeld, het college neemt daarover een apart besluit.
Lid 4. Professionals van het Jeugdteam nemen initiatief om aanwezig te zijn op vindplaatsen van de doelgroep en werken outreachend: bijvoorbeeld in de wijk, op school, bij de kinderopvang, bij de huisarts als Praktijkondersteuner Jeugd (POH-J) en ze zoeken hen actief op. De Jeugdteams Leidse regio werkt daardoor goed samen met de maatschappelijke partners. Problemen worden dankzij deze samenwerking eerder gesignaleerd en kunnen eerder worden aangepakt. Ook voor professionals buiten de gemeentelijke toegang is het duidelijk bij wie ze terecht kunnen bij vragen over een jeugdige of gezin. Daarnaast neemt de gemeentelijke toegang in gevallen waarin noodzaak daartoe bestaat, initiatief tot het leggen van contact met jeugdige en gezinnen en kan een hulpaanbod geboden worden ook als het de jeugdige of ouder niet lukt een hulpvraag te formuleren, zoals bij veiligheidscasuïstiek. Hiertoe weegt de professional van het jeugdteam Leidse regio na een melding of signaal door derden zorgvuldig af of de problematiek ernstig genoeg is om een pro-actieve aanpak of het uitwisselen van informatie tussen hulpverleners te legitimeren.
Hoofdstuk 2. Vrij toegankelijke en individuele jeugdhulpvoorzieningen
Artikel 3. Vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen
Artikel 3 en 4 zijn een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, in onze verordening de individuele en vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen genoemd. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 2.9 komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van de voorzieningen binnen de gemeente. In deze artikelen stelt de raad daarvoor de kaders, en noemt dat het college later voor uitvoering nadere regels kan opstellen.
Artikel 3 regelt de jeugdhulpvoorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Dit betekent dat een jeugdige/ouders uit de jeugdhulpregio Holland Rijnland hier gebruik van kunnen maken zonder dat hiervoor een toegangsbeslissing van de gemeente of verwijzing van een arts zoals genoemd in artikel 17 noodzakelijk is. De in deze verordening genoemde vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen worden in de Jeugdwet `overige voorzieningen` genoemd. Gemeenten in Holland Rijnland sluiten bij hun keuze voor de vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen aan bij het Beleidsplan ‘Hart voor de Jeugd’. De vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen zijn de eerste lijnsvoorzieningen: deze professionals bieden vrij toegankelijke jeugdhulp; dit betreft hulp en ondersteuning (ambulante hulpverlening) aan jeugdige en/of het gezin. Generalisten in de eerste lijn zijn in staat om de basisvoorzieningen uit het voorliggend veld te versterken met advies en consultatie. Ze kunnen veel voorkomende vragen van jeugdigen en ouders helpen beantwoorden met lichte jeugdhulp en ondersteuning. Dit voorkomt doorverwijzing naar de zwaardere specialistische jeugdhulp.
Lid 2 van artikel 3 geeft aan dat het college in nadere regels een aantal individuele jeugdhulpvoorzieningen alsnog aanwijst als vrij toegankelijk of andersom.
Artikel 4. Individuele Jeugdhulpvoorzieningen
Lid 1a. ‘Eigen kracht’ kan verschillende zaken inhouden, zoals:
- -
- -
- -
Nadat de noodzakelijke hulp voor het gezin in kaart is gebracht door het college, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Dit wordt vermeld in het gezinsplan. Van ouders/verzorgers wordt verwacht dat zij ondersteunen bij de activiteiten die de jeugdige niet kan uitvoeren. Hulp en ondersteuning kan worden ingezet wanneer dit de eigen draagkracht overstijgt.
Wanneer er problemen zijn in het voldoende kunnen ondersteunen en begeleiden van de jeugdigen, wordt onderzocht of het gezin dit tekort op eigen kracht, dat wil zeggen zonder een (jeugdhulp)voorziening, aan kan. Hiervoor wordt een afwegingskader gehanteerd dat gebaseerd is op de zelfredzaamheid van de jeugdige en de draagkracht en draaglast verhouding bij de ouders eventueel met inzet van personen uit het sociaal netwerk. Bij voldoende eigen kracht wordt geen individuele jeugdhulpvoorziening afgegeven; ook niet in de vorm van een pgb.
Indien een vrij toegankelijke, algemene voorziening, passend is, maar de ouders en/of verzorgers kunnen of willen eventuele kosten voor of financiële bijdrage aan die vrij toegankelijke, algemene voorziening, niet dragen, dan is dat geen aanleiding om een individuele jeugdhulpvoorziening te treffen.
Lid 4. Dit betreft de richtlijnen voor begeleiding (voorheen ‘kaders begeleiding’, die al in werking zijn getreden) en de nog te ontwikkelen richtlijnen voor behandeling. De uitwerking hiervan wordt opgenomen in de nadere regels. Ontwikkeling van deze richtlijnen is een dynamisch proces, welke op verschillende momenten worden geëvalueerd, en mogelijk worden aangescherpt.
Hoofdstuk 3. Behandeling jeugdhulpvragen
In dit hoofdstuk wordt uitgewerkt hoe de jeugdhulpregio Holland Rijnland de toeleiding naar jeugdhulp uitwerkt. In artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet staat dat er deskundige toeleiding naar en advisering over jeugdhulpvoorzieningen beschikbaar moet zijn voor jeugdigen en ouders die jeugdhulpvragen hebben. Het gaat in dit hoofdstuk zowel over de vrij toegankelijke, als de individuele (specialistische) jeugdhulpvoorzieningen. Ook de afstemming met andere voorzieningen komt aan bod.
Artikel 5. Voorleggen jeugdhulpvraag
Jeugdigen en gezinnen kunnen meerdere routes bewandelen als ze een hulpvraag hebben. Hoe een route eruit ziet, verschilt per gezin en is van vele factoren afhankelijk; bijvoorbeeld waar de vraag of het signaal binnenkomt, wie de melding doet en de specifieke situatie van een kind of gezin. Dit kan bijvoorbeeld bij een huisarts en de Praktijkondersteuner Jeugd, de kinderopvang, het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), Veilig Thuis of een leraar zijn, fysiek, digitaal of telefonisch. Een melding hoeft niet altijd door de jeugdige of het gezin zelf gedaan te worden. Professionals of inwoners hebben de mogelijkheid om hun zorgen te uiten over iemand of een situatie. In dit laatste geval kijkt de medewerker het Jeugdteam altijd samen met de melder hoe het beste toegang tot de jeugdige of het gezin verkregen kan worden, en wordt zoveel mogelijk samen met de melder opgetrokken. Iedere route kent in ieder geval drie fasen: de vraag of het signaal, de triage en het vervolg.
Het CJG is een laagdrempelig inlooppunt waar ouders en jongeren terecht kunnen met hun vragen over gezondheid, opgroeien en opvoeden. Het CJG is er voor kleine en grote vragen. Het CJG biedt advies, ondersteuning en hulp op maat. Het CJG bestaat uit de jeugdgezondheidszorg, preventieve programma’s en projecten en het Jeugdteam.
Het eerste lid van dit artikel beschrijft dat de jeugdige/ouder zich rechtstreeks bij het Jeugdteam kan melden. Dat kan in het fysieke CJG, via de website of bijvoorbeeld als de hulpverlener van het Jeugdteam aanwezig is op een school. Jeugdigen en ouders kunnen ook op andere manieren contact met het CJG hebben en stellen daar hun vragen over opgroeien en opvoeden. Dat kan zijn tijdens het contact met de jeugdgezondheidszorg, via de websites van het CJG, chatspreekuren, cursussen of informatieavonden. Als de vraag een jeugdhulpvraag betreft, die niet binnen het de jeugdgezondheidszorg of preventieve projecten van het CJG kan worden afgehandeld, zal de medewerker van het CJG de jeugdige en/of de ouders begeleiden naar het Jeugdteam.
Lid 2 van artikel 5. Basisvoorzieningen zijn een onlosmakelijk en integraal onderdeel van dit toekomstmodel. Jeugdigen en ouders krijgen op deze manier overzicht van waar zij terecht kunnen met een jeugdhulpvraag. Om te voorkomen dat het beeld ontstaat dat een arts niet ook zelf kan verwijzen naar een individuele jeugdhulpvoorziening, wordt een verwijzing gemaakt naar artikel 15.
Artikel 6. Afspraak voor gesprek over jeugdhulpvraag
Dit artikel beschrijft het maken van een afspraak voor een gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders en het Jeugdteam en de voorbereiding op het gesprek. Het gesprek vindt plaats met één of meer hulpverleners van het Jeugdteam. Een aantal aspecten van dit artikel vragen om een toelichting.
Lid 1 bepaalt dat het Jeugdteam in overleg met de jeugdige en zijn ouders alle voor het gesprek noodzakelijk en toegankelijke gegevens verzamelt. Deze gegevens verzameling kan ook tijdens het gesprek plaatsvinden als door vraagverheldering alle relevante informatie vergaard wordt om een volledig beeld van de jeugdhulpvraag te krijgen. Als het zinvol is gegevens bij derden op te vragen zal altijd eerst toestemming worden gevraagd aan de jeugdige en/of zijn ouders. Uiteraard geldt dit ook voor medische gegevens, zo wordt rekening gehouden met het medisch beroepsgeheim en het recht op privacy. Lid 1 benoemt ook dat het maken van een afspraak zo snel als mogelijk gebeurt. Hierbij wordt geen tijdslimiet genoemd omdat dit tot onnodige regelgeving leidt. Wel wordt duidelijk gemaakt dat het Jeugdteam alert moet zijn op onnodige vertraging in de procedure.
Lid 2 beschrijft dat het Jeugdteam de jeugdige en/of de ouders informeert over de procedure, rechten en plichten. Wanneer persoonsgegevens nodig zijn, zal de hulpverlener van het Jeugdteam om toestemming vragen om deze te registreren. Op de registratie van persoonsgegevens is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Lid 3 beschrijft dat de hulpverlener van het Jeugdteam en de jeugdige en/of de ouders ook kunnen afzien van een gesprek. Bijvoorbeeld omdat de jeugdhulpvraag meteen duidelijk is, of als direct verwijzen naar specialistische hulpverlening noodzakelijk is. Dit artikel is in de verordening opgenomen om onnodige bureaucratie te voorkomen en mogelijk te maken dat gedaan wordt wat noodzakelijk is voor de jeugdhulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouders.
Tijdens het gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders en een hulpverlener van het Jeugdteam wordt onder andere gesproken over:
- -
- -
- -
- -
- -
- -
Deze onderwerpen worden genoemd in de verordening om een beeld te scheppen van de inhoud van het gesprek en om aan te geven welke afwegingen spelen bij het in behandeling nemen van een jeugdhulpvraag. Niet alle onderwerpen zullen bij elk gesprek aan de orde komen. Dit is afhankelijk van de inhoud van de jeugdhulpvraag. De medewerker van het Jeugdteam is deskundig en bepaalt met de jeugdige en/of de ouders de inhoud van het gesprek. Het gesprek kan niet altijd in één afspraak worden afgerond. Het is dus mogelijk dat er meerdere gesprekken worden gehouden.
Bij het gesprek kunnen ook andere personen aanwezig zijn. Deze andere betrokkenen zijn personen die van belang zijn voor de jeugdige en/of de ouders en voor het bespreken van de jeugdhulpvraag. Dit kunnen bijvoorbeeld mensen zijn uit het sociale netwerk van de jeugdige of ouders, iemand van een specialistische jeugdhulpvoorziening of school. De jeugdige en/of ouders bepalen in overleg met de hulpverlener van het Jeugdteam of er andere personen uitgenodigd zullen worden.
Als wij spreken over regie (zorgcoördinatie) hanteren wij de volgende uitgangspunten: de eigen regie van de jeugdige en ouders, ook wel de eigen kracht genoemd, staat voorop en is leidend. De professional bespreekt met jeugdige en gezin en de betrokkenen hoe de krachten en talenten in het gezin en/of netwerk kunnen bijdragen aan een duurzame oplossing.
Wanneer er zorgen zijn in een gezin op meerdere leefgebieden en/of multi problem casuïstiek is het vaak nodig een regisseur aan te wijzen. Volgens de werkwijze van 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur kan dit de jeugdige, een familielid, een goede vriend of een professional zijn. De professional uit het Jeugdteam neem bij multi-problem casuïstiek de rol van regisseur op zich ongeacht de verwijzer.
Artikel 8. Verslag van het gesprek
Van het gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders en een hulpverlener van het Jeugdteam over de jeugdhulpvraag wordt een verslag op hoofdlijnen gemaakt. De hulpverlener van het Jeugdteam maakt dit verslag. Dit verslag wordt zo snel mogelijk nadat het gesprek heeft plaats gevonden, overhandigd aan de jeugdige/ouders. Het verslag wordt opgenomen in het cliëntdossier waar de jeugdige en/of de ouders op elk gewenst moment toegang toe hebben. De jeugdige/ouders hebben ook de mogelijkheid om, indien gewenst, opmerkingen of latere aanvullingen aan het verslag te laten toevoegen. Deze clausule is opgenomen opdat de jeugdige en ouders regie hebben en kunnen hebben, over hun eigen jeugdhulpvraag en dus zeggenschap hebben over de inhoud van het verslag. Zo wordt ook recht gedaan aan het principe van ‘eigen kracht’.
De jeugdige/ouders kunnen ook aangeven dat zij geen exemplaar van het verslag willen ontvangen of het verslag juist op een later tijdstip willen ontvangen. Dit laatste kan bijvoorbeeld door een vakantie van de jeugdige en/of de ouders.
Artikel 9. Inhoud van het verslag
Het gespreksverslag gaat over de afspraken die tussen het Jeugdteam en de jeugdige en/of de ouders zijn gemaakt. Het kan zijn dat het verslag een weergave is van meer dan één gesprek.
In het verslag staat bijvoorbeeld of een gezinsplan wordt opgesteld en op welke wijze voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen kunnen worden afgestemd op de hulpverlening. Als de jeugdige en/of de ouders hebben aangegeven dat zij willen dat er rekening wordt gehouden met hun levensovertuiging, religieuze en/of culturele achtergrond wordt dit ook in het gespreksverslag vermeld.
Ook kunnen afspraken worden gemaakt over de verdeling van rollen, taken en verantwoordelijkheden (zorgcoördinatie) in een mogelijk vervolgproces. Bovendien is er een mogelijkheid dat de jeugdige en/of ouders indien gewenst opmerkingen aan het verslag toevoegen.
Artikel 10. Opstellen van het gezinsplan
Als tijdens het gesprek is afgesproken dat er een gezinsplan/ondersteuningsplan wordt opgesteld, wordt dit plan samen met de jeugdige en/of de ouders en mogelijk andere betrokkenen door de hulpverlener van het Jeugdteam opgesteld. In de praktijk kan dit betekenen dat het in artikel 8 en 9 genoemde gespreksverslag, wordt omgebouwd tot een gezinsplan.
Het gezinsplan wordt opgesteld aan de hand van de werkwijze één gezin, één plan. In het Beleidsplan ‘Hart voor de Jeugd’ staat:
“Uitgangspunt van 1Gezin1Plan is het versterken van de eigen kracht van een gezin, met de ouder als regisseur van het eigen gezinsleven. Ouders, jongeren, leden uit hun sociaal netwerk en betrokken instanties werken samen om de doelen van het gezin te realiseren.
Met behulp van de werkwijze 1Gezin1Plan wordt een integraal gezinsplan opgesteld. Dat vormt de verbinding met ondersteuning vanuit bijvoorbeeld onderwijs, Wmo, Werk & inkomen, schuldhulpverlening, volwassenenzorg. 1Gezin1Plan vormt ook de basis voor de samenwerking met sociale wijkteams en het veiligheidshuis.
Het is belangrijk dat ook vanuit deze domeinen met de principes en werkwijze van 1Gezin1Plan gewerkt wordt. Zo ontstaan integrale hulpplannen op maat voor dat kind of gezin waarbij alle leefdomeinen die een rol spelen bij de problematiek betrokken zijn.”
In het gezinsplan staan in de eerste plaats de afspraken over wat de jeugdige en/of de ouders zelf gaan oppakken en op welke wijze het voorliggend veld betrokken kan worden. Daarnaast wordt beschreven welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen en welke individuele (specialistische) jeugdhulpvoorzieningen nodig zijn. Het gezinsplan vormt de verbinding met ondersteuning vanuit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, schuldhulpverlening en volwassenenzorg. Ook de eventuele wachtlijsten van jeugdhulpaanbieders en mogelijke tussenoplossingen om deze wachttijden te overbruggen worden in het gezinsplan meegenomen. Het gezinsplan is geen statisch document. Er kunnen afspraken aan toegevoegd worden, wanneer dat naar inzicht van de jeugdige en/of de ouders en het Jeugdteam van belang is of indien er meerdere vragen/problemen in een gezin zijn, waardoor deze niet allemaal tegelijkertijd kunnen worden opgepakt.
Hoofdstuk 4. Behandeling aanvraag individuele jeugdhulpvoorziening
In artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet staat dat de gemeenteraad voor individuele voorzieningen in een verordening regels moet stellen over de voorwaarden voor toekenning, over de wijze van beoordeling van en over de afwegingsfactoren bij de verlening van een individuele jeugdhulpvoorziening. In hoofdstuk 4 wordt dit uitgewerkt.
De werkwijze van de toegang is te vinden op:
https://www.jeugdhulpleidseregio.nl/bestanden//Eindversie-Opdracht-Gemeentelijke-Toegang.pdf
Document t.b.v. werkwijze Centrale intake is vanaf 1 januari 2022 beschikbaar op de website: https://jeugdhulphollandrijnland.nl/documenten/
Artikel 11. Indienen aanvraag via Jeugdteam
Dit artikel regelt op welke wijze en op welke plek een jeugdige en/of de ouders een aanvraag voor een individuele jeugdhulpvoorziening kunnen indienen. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele jeugdhulpvoorziening te krijgen. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden regels gegeven over de aanvraag. Deze regels zijn ook van toepassing op een aanvraag voor een individuele voorziening. Dit betekent bijvoorbeeld dat, op grond van artikel 4:1 van de Awb, een aanvraag schriftelijk wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In het eerste lid is bepaald dat jeugdigen en ouders een aanvraag, zowel mondeling als schriftelijk kunnen indienen bij het Jeugdteam. Het nemen van een besluit op een aanvraag is een bevoegdheid van het college. Daarom staat in lid 1dat de aanvraag voor een voorziening aan het college wordt voorgelegd. Via een apart besluit zal het college deze bevoegdheid mandateren aan hulpverleners van het Jeugdteam. Dit lijkt omslachtig maar juridisch gezien is het verplicht in de verordening aan te geven dat de besluitvorming bij het college van burgemeester en wethouder ligt. Het mandateren van deze bevoegdheid kan niet in deze verordening worden geregeld, dit gebeurt in een mandaatbesluit van het college.
Het tweede lid bepaalt tevens dat de aanvraag mondeling of schriftelijk kan worden gedaan en dat het Jeugdteam de aanvraag begeleidt. Hiermee wordt ook mogelijk gemaakt om, ter voorkoming van onnodige administratieve lasten, verslag of plan als aanvraag aan te merken.
In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn. De Awb bepaalt dat een redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mee te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig, kan en zal na een aanvraag al binnen enkele dagen een individuele jeugdhulpvoorziening worden verstrekt. In complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is. Van belang is dat het Jeugdteam zelf een professionele inschatting maakt van wat een redelijke termijn is, gezien de aard en mate van urgentie van de jeugdhulpvraag. Dit sluit aan bij een van de uitgangspunten van het Jeugdteam: doen wat nodig is.
Het vijfde lid bepaalt dat de Centrale Intake fungeert als toegangspoort tot de voorziening behandeling met verblijf (inclusief ambulante alternatieven ter vervanging van verblijf), met het doel de jeugdige zo snel mogelijk passende hulp te kunnen bieden en waarbij als uitgangspunt geldt dat opname in een verblijfssetting zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Artikel 12. Beschikking individuele jeugdhulpvoorziening
In artikel 2.9 onder a van de Jeugdwet is bepaald dat in de verordening regels moeten worden gesteld over de voorwaarden voor toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening, over de wijze van beoordeling van en de afwegingfactoren bij een individuele jeugdhulpvoorziening. Dit artikel is een uitwerking van deze opdracht. Bij de besluitvorming hanteert het college de wettelijke termijn (Awb) van maximaal 8 weken. Het door het Jeugdteam en de cliënt opgestelde plan heeft een formele status in de zin van de AWB. De cliënt kan zich dus altijd beroepen op het (formele) plan.
Onder a van dit artikel wordt bepaald dat alleen een individuele jeugdhulpvoorziening kan worden verstrekt als de jeugdige niet op eigen kracht of met hulp van zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving een oplossing voor zijn jeugdhulpvraag kan vinden. Hiermee wordt aangesloten bij de regionale visie jeugdhulp ‘Op eigen kracht’ (bijlage van Beleidsplan ‘Hart voor de Jeugd’):
“Voor iedereen is het van belang steun te krijgen uit de directe omgeving van het sociale netwerk. Familie, vrienden, buren en vrijwilligers zijn essentieel bij de opvoeding. Daarom kijken we altijd eerst welke steun en hulp het eigen sociale netwerk kan bieden en hoe we het eigen sociale netwerk kunnen versterken. Steun dichtbij, hoe klein ook is effectief en duurzaam”.
Onder b van dit artikel wordt verder bepaald dat alleen een individuele jeugdhulpvoorziening kan worden verstrekt als de jeugdige geen oplossing voor zijn jeugdhulpvraag kan vinden door gebruik te maken van een vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening, zoals omschreven in artikel 3. Daarmee worden individuele voorzieningen pas ingezet wanneer vrij toegankelijke voorzieningen niet toereikend zijn.
Artikel 13. Inhoud beschikking individuele jeugdhulpvoorziening
Wanneer jeugdigen of ouders een formele aanvraag bij het college hebben ingediend, moet het college een schriftelijke beschikking opstellen. Ook op deze beschikking is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Jeugdigen en ouders kunnen tegen de beschikking bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb. Weigering of uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de mogelijkheid om bezwaar in te dienen. De Awb is ook van toepassing als het college het ontvangen van aanvragen en het nemen van besluiten op aanvragen voor individuele jeugdhulpvoorzieningen mandateren aan medewerkers van het Jeugdteam.
Het tweede lid regelt welke onderdelen in de beschikking moeten worden opgenomen, indien sprake is van een voorziening in natura. De vakinhoudelijke medewerker bepaald de inzet, het beoogde resultaat, de ingangsdatum en de duur van de individuele jeugdhulpvoorziening, maar kan de gecontracteerde aanbieder betrekken bij de beoordeling hiervan.
Het derde lid regelt welke onderdelen in de beschikking moeten worden opgenomen, indien sprake is van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Het vierde lid gaat over een eventuele ouderbijdrage. De ouderbijdrage geldt alleen in situaties van jeugdhulp met verblijf buiten de thuissituatie (zie artikel 8.2.1 van de Jeugdwet). In de beschikking wordt een eventuele ouderbijdrage alleen als informatie opgenomen. De vaststelling en inning geschieden namelijk niet door de gemeente maar door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast. Dit bestuursorgaan zal het CAK zijn.
In een beschikking maakt het college het besluit bekend over het verlenen van een individuele jeugdhulpvoorziening. Wettelijk heeft iedere jeugdige en/of gezin recht op een beschikking bij elk besluit over niet vrij-toegankelijke zorg. Als jeugdhulpaanbieder en jeugdige en/ of ouder(s) het eens zijn over het hulpaanbod en dus niet van plan is bezwaar te maken, heeft een beschikking uit oogpunt van rechtsbescherming geen toegevoegde waarde. Dit, en de wens (administratieve) regeldruk van de Jeugdteams te beperken, is besloten tot het verstrekken van een beschikking alleen in de in lid 5 genoemde situaties.
Het vijfde lid maakt het mogelijk dat niet bij elke verlening en verstrekking van een individuele jeugdhulpvoorziening een beschikking wordt afgegeven. Tevens wordt geregeld dat in elk geval wel een beschikking wordt afgegeven bij een pgb, weigering van een aangevraagde voorziening; als de jeugdige en of ouders het niet eens zijn over de voorziening of als de jeugdige en/of ouders dat wensen. De laatste drie gevallen zijn van belang omdat dit hiermee de rechtszekerheid van de burger wordt geregeld.
Als in overleg tussen het Jeugdteam en de jeugdige en/of ouders wordt besloten dat geen beschikking wordt afgegeven, wordt wel geregistreerd in het dossier van de jeugdige dat een individuele voorziening is verstrekt. Ook wordt een verwijzing gegeven naar de contracteerde aanbieder.
Lid 6 benoemt dat de verwijzing naar de gecontracteerde aanbieder, mits voorzien van het genoemde onder lid 2 a., b. en c. derhalve beschouwd kan worden als een beschikking.
Hoofdstuk 5. Individuele jeugdhulpvoorzieningen via persoonsgebonden budget (pgb)
Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag waarmee een persoon zelf zorg, begeleiding, hulp, hulpmiddelen of voorzieningen in kan kopen. Vanaf 2015 is het pgb via trekkingsrecht geregeld. Bij trekkingsrechten komt het budget niet meer op de rekening van de budgethouder, maar bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de bankrekening te staan. De budgethouder stuurt de rekeningen voor het betalen van zorgverleners naar de SVB en zij controleert vooraf of het om verzekerde zorg gaat.
Artikel 14. Individuele jeugdhulpvoorziening via persoonsgebonden budget (pgb)
In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet een pgb kan verstrekken. Er is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb artikel (8.1.1) van de Jeugdwet. Daarin wordt een compleet beeld gegeven van de rechten en plichten van de cliënt.
Als aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, kan van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”) om een pgb te verstrekken in plaats van een voorziening in natura.
Van belang is dat een pgb slechts wordt verstrekt indien (zie artikel 8.1.1, derde lid):
- -
- -
- -
Het tweede lid van artikel 14 berust op artikel 2.9, onder c, van de Jeugdwet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Deze bevoegdheid wordt in het tweede lid gedelegeerd aan het college.
In de eerste plaats wordt gekeken naar een adequate jeugdhulpvoorziening en in tweede instantie zijn de kosten leidend in de keuze die gemaakt wordt. Op die manier wordt gestreefd naar passende zorg voor alle kinderen, die dat nodig hebben.
Er vindt geen indexatie plaats van het tarief voor de inzet van het sociaal netwerk, het tarief is immers niet gelieerd aan zorg in natura. Het pgb sociaal netwerk wordt niet gezien als inkomensvoorziening. Indien de ontwikkeling van de inflatie en/of de stijging van het minimumloon hier aanleiding toe geeft, kan de raad besluiten tot aanpassing van dit tarief.
In het derde lid is beschreven dat het college in nadere regels uitwerkt onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Dit is een uitwerking van het bepaalde in artikel 8.1.1 lid 4 van de Jeugdwet.
Hoofdstuk 6. Overige wijzen van toegang tot jeugdhulp
Artikel 15. Verwijzing naar jeugdhulp door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de door de gemeente georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de huisarts, medisch specialist en jeugdarts kunnen verwijzen naar de jeugdhulp. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke voorzieningen als de individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.
De verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts geeft dus rechtstreeks toegang tot de jeugdhulp. Er zal geen beschikking volgen van de gemeente. De gemeente moet wel zorgen dat er voldoende zorg beschikbaar is. Als de jeugdige en/of ouders het niet eens kunnen worden, kan de jeugdhulpaanbieder de jeugdige en- of ouders erop wijzen dat zij een aanvraag voor jeugdhulp kunnen indienen bij het Jeugdteam. Het is van belang dat de verwijzing goed verloopt. De gemeente zal daarom afspraken maken met artsen en aanbieders over de verwijzing naar jeugdhulp. Dit wordt benoemd in artikel 23 van deze verordening.
De Leidse regio heeft de ambitie om de beweging naar voren (het voorveld) te maken en om (opvoed)vragen minder te verwijzen naar specialistische jeugdhulp. Daarom wordt, naast het maken van afspraken, extra geinvesteerd op de samenwerking met de huisartsen. Zo kan de medewerker van het Jeugdteam de rol van praktijkondersteuner jeugd (POH-J) vervullen.
Afhankelijk van de lokale situatie kan bijvoorbeeld ook de POH GGZ, die in de meeste praktijken reeds werkzaam is, worden ingezet wanneer de POH GGZ ook over de specialisatie ‘jeugd’ beschikt (of deze wil behalen). Ongeacht wie deze ondersteuning van de huisarts uitvoert - deze taak is voor ons een van de prioriteiten en wij vinden het van belang dat er aan de voorkant een brede vraagverheldering is - gaan wij ervan uit dat in een vroegtijdig stadium passende hulp kan worden geboden.
Artikel 16. Jeugdhulp bij kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering
Het artikel gaat over de verplichtingen die de gemeente heeft als er een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering is opgelegd door de rechter. Zowel de kinderbeschermingsmaatregel als de jeugdreclassering worden uitgevoerd door een gecertificeerde instelling. De jeugdbeschermer en jeugdreclassering mogen in het kader van de maatregel besluiten tot inzet van jeugdhulp. Dat de jeugdbeschermer en de jeugdreclasseerder deze bevoegdheid hebben staat in artikel 3.5 van de Jeugdwet. In het eerste lid wordt verwoord dat de gemeente zorg draagt voor een toereikend aanbod van jeugdhulpvoorzieningen, zodat de uitspraak van de rechter (of een andere instantie) kan worden uitgevoerd. Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 12.
Artikel 17. Jeugdhulp in crisisgeval
In dit artikel staat dat het college in crisisgevallen een tijdelijke voorziening kan treffen. Dit is het geval als een spoedmachtiging is afgegeven door de rechter (of andere instantie) omdat onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is en de reguliere machtiging niet kan worden afgewacht. De Jeugdwet noemt de inzet jeugdhulp in crisisgevallen in artikel 6.1.3 en 6.1.8.
In dit artikel wordt specifiek genoemd dat het college dit besluit neemt in afwijking van artikel 11 en 12. Het kan zijn dat vanwege de crisis er nog geen goed gemotiveerde aanvraag is en dat nog niet echt duidelijk is of aan de voorwaarden voor een individuele voorziening is voldaan. Na het treffen van een tijdelijke voorziening zal daarin later worden voorzien.
Hoofdstuk 7. Overige bepalingen
Artikel 18. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Volgens de wet is een jeugdige en/of de ouders verplicht mede te delen wanneer er zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen waarvan men redelijkerwijs kan verwachten dat die van invloed op de individuele jeugdhulpvoorziening kunnen zijn. Dit wordt benadrukt in lid 1.
In lid 2 wordt aangegeven dat de gemeente ook zelf de situatie kan bekijken en kan besluiten om een beslissing over individuele jeugdhulpvoorziening te herzien, in te trekken of terug te vorderen en onder welke omstandigheden de gemeente dit mag doen. Lid 3 regelt dat als door de jeugdige en/of de ouders onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt die bij volledigheid en/of juistheid tot een andere beslissing hadden geleid, het pgb of de geldswaarde van de voorziening (de daadwerkelijke kosten van de voorziening) kunnen worden teruggevorderd. Lid 4 geeft aan dat als een pgb na een jaar nog niet is gebruikt voor het doel waarvoor het is verstrekt het besluit kan worden ingetrokken.
Tot slot geeft lid 5 aan dat het college de besteding van het pgb kan controleren.
Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
In artikel 2.12 van de Jeugdwet staat omschreven dat de gemeente in de verordening moet regelen dat het college hierover afspraken moet maken. Via dit artikel voldoet de gemeente hieraan en geeft de raad deze opdracht aan het college. Naast de in dit artikel genoemde aspecten kunnen ook andere zaken in overweging genomen worden, zoals de NZA-richtlijnen (Nederlandse Zorgautoriteit) voor prijzen van jeugdhulp.
Artikel 21. Vertrouwenspersoon
De vertrouwenspersoon wordt landelijk geregeld. Gemeenten hebben er gezamenlijk voor gekozen dat de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dit namens alle gemeenten inkoopt bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), een stichting die op dit moment ook het vertrouwenswerk voor de jeugdzorg uitvoert.
Artikel 22. Inspraak en medezeggenschap
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet. Opgemerkt wordt dat regeling van de inspraak en medezeggenschap in artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015, op grond van artikel 2.10 van de Jeugdwet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Dit leidt ertoe dat bij verordening moet worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.
In lid 1 van dit artikel verwijst naar de regelgeving van artikel 150 van de Gemeentewet. Lid 2 waarborgt dat er wordt dat voor het jeugdhulpbeleid een zelfde inspraakprocedure geldt als voor andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Lid 3 regelt dat inwoners van de jeugdhulpregio Holland Rijnland kunnen deelnemen aan een regulier overleg. Inwoners van de jeugdhulpregio HollandRijnland kunnen onderwerpen aandragen voor dit overleg en ondersteuning krijgen. In lid 4 wordt het aan het college de mogelijkheid geboden om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Deze bepaling is aanvullend op de klachtregeling uit artikel 4.2.1 van de Jeugdwet en hoofdstuk 9 Klachtenbehandeling van de Algemene wet bestuursrecht. Het is zo dat de aanbieder in eerste instantie zal (moeten) worden aangesproken bij klachten van jeugdigen en/of ouders over de behandeling. Het Beleidsplan ‘Hart voor de Jeugd’ zegt daarover “Het effectief en laagdrempelig bemiddelen bij en afhandelen van klachten van cliënten is een verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen”.
Artikel 24. Toepassen verordening en stellen nadere regels
Omdat de interpretatie van de verordening tot misverstanden kan leiden is in lid 1 van dit artikel geregeld dat bij dergelijke misverstanden moet worden teruggegrepen naar de Jeugdwet (inclusief memorie van toelichting). Zo kan worden achterhaald wat er precies met een bepaald woord of bepaalde term wordt bedoeld. In lid 2 geeft de raad aan het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening. In lid 3 geeft de raad aan het college de bevoegdheid om grenzen te stellen aan de duur en de omvang van individuele jeugdhulpvoorzieningen.
Lid 6 regelt dat het college met huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen afspraken zal maken over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing zoals bedoeld in artikel 15 in de verordening plaatsvindt. Dit komt overeen met artikel 2.7, lid 4 van de Jeugdwet. Waarschijnlijk zullen deze afspraken regionaal of op landelijk niveau worden gemaakt en worden daarna lokaal onder regie van de gemeente uitgewerkt.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om van deze verordening af te wijken in zeer schrijnende gevallen waarvoor geen passende voorziening volgens de regelgeving mogelijk is. De hardheidsclausule kan dan door het college ingezet worden bij uitzonderingsgevallen.
Dit artikel regelt dat jeugdigen die al aanspraak maken op jeugdhulp, deze jeugdhulp kunnen blijven houden tot uiterlijk 1 januari 2023. De bedoeling daarvan is dat deze jeugdigen een overgangsperiode krijgen waarin er voor hen niets verandert en zij zich kunnen instellen op de nieuwe situatie. De overgangsperiode verschilt naar gelang de resterende looptijd van het indicatiebesluit, maar eindigt in elk geval een jaar na inwerkingtreding van deze Verordening.
Voor pleegzorg en perspectief biedende kleinschalige woonvormen is een uitzondering gemaakt en is er geen einddatum indien vóór de inwerkingtreding van deze Verordening een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat de jeugdige is aangewezen op pleegzorg en bovengenoemde kleinschalige woonvormen.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding.
Dit artikel geeft de officiële benaming weer. De verordening zal via deze naam zijn terug te vinden (conform de wet elektronische bekendmaking).